HET BEELD van het hexagram: beneden is Water, boven is Wind. Wind die over het wateroppervlak waait. Er ontstaan rimpels, golven, golfpatronen en stroming. Wind en Water dragen warmte en kou, stof en zand, geuren en zaden. Zonder de beweging van Wind en Water zou er geen uitwisseling en verspreiding zijn.
Voor een plantensoort die in het dal goed gedijt, kan de hoogte van de bergen onverdraaglijk zijn. De nachten zijn te koud, de zon onbarmhartig, en voor de verwende dal bewoner is de bodem te stenig, te droog en te arm. Iedere hoogte kent zijn specifieke groene bewoners en vormt een begrenzing van habitat. Bovendien vormen de bergen een barrière voor de verspreiding van zaden. Pas na lange evolutie kunnen planten zich aanpassen aan andere omgevingen en omstandigheden en kunnen ze de hindernis van gebergten slechten.
Gebergten, samen met het grote water van rivier en zee, zijn bepalende spelers voor de verspreiding van planten. Hun hellingen laten een geleidelijke overgang van begroeiing zien: van weelderig groen tot taaie overlevers, van hoge loofbomen tot gedrongen coniferen, van een vegetatie met vocht en schaduw tot een wereld die voorbehouden is aan korstmossen en grassen. Bij de hoogste bergen is de top kaal, geen plant houdt er daar uit, er is sneeuw en ijs.
Wie vanuit het dal de berg beklimt, ziet een verandering van plantengemeenschappen die te vergelijken is met de geleidelijke overgang van vegetatie tussen tropische en polaire streken. Verlichtingswetenschapper en avonturier Alexander von Humboldt (1769-1859) was de eerste die de horizontale en verticale planten distributie direct met elkaar in verband bracht. In de onderstaande kaart illustreerde hij de verticale overgangen van plantengemeenschappen van specifieke pieken in zes berggebieden afgebeeld: Andes, Tenerife, Himalaya, Alpen, Pyreneeën, Lapland.
Keep reading with a 7-day free trial
Subscribe to Acht is meer dan Duizend to keep reading this post and get 7 days of free access to the full post archives.