Dit is een vervolg op:
HET BEELD van twee trigrammen: Vuur beneden, Hout boven. Een stapeltje brandhout, een kampvuur, een brandende kachel. Vuur leren gebruiken zou cruciaal blijken te zijn voor onze verre voorouders. Wilde dieren bleven ‘s nachts op veilige afstand, voedsel werd veel makkelijker verteerbaar, lichamen konden zich warmen, en rond een vuurtje was het goed verhalen vertellen. Verhalen verbinden. Het warme fornuis als middelpunt van het huishouden. Wat is beter dan elkaar te ontmoeten rond de warme haard? Hout boven Vuur: het beeld van het vertrouwde, van een hechte groep mensen, een clan, een familie. Keer het hexagram om dan verschijnt haar tegendeel en complement: hoofdstuk 38. Vervreemding.
SHANGHAI, 1991
Als kleine jongen kwam het niet in me op dat je gewoon journalist kon worden, als dat het was waar je hart naar toe uitging. Een olifantenpaadje maken tussen een droom en haar verwerkelijking was nog een onbekende vaardigheid. En geograaf worden om zo in de voetsporen van Phileas Fogg te kunnen treden, dat leek me bij nader inzien toch veel te omslachtig en onnodig. Jaren met de neus in de boeken zitten, terwijl daar buiten het avontuur lonkt? Zonder veel andere noemenswaardige affiniteit dan de fascinatie voor de rode karakters - in Jules Vernes boek en op de voorzijde van Richard Wilhelms I Ching - was ik begonnen aan de studie van de traditionele geneeskunde van China.
Misschien had ik me beter kunnen scholen als sinoloog. Mogelijk, maar de studie van de Chinese geneeskunde was als het sluiten van mijn ogen, en toen ik ze weer opende, bevond ik me in Shanghai. Het is 1991, twee jaar na de roerige Tien An Men periode, en ik ben geïntroduceerd als werk-student in het academische Long Hua ziekenhuis. De stad is volop in transitie, van Mao pakken naar fashion op de Nanjing Donglu, van sjofel twee hoog baksteen naar torenhoog glazen modernisme. Het oude China dat me zo getrokken had, is in geen velden of wegen te bekennen. De stad heeft haast, de mensen zijn met morgen bezig.
De fascinatie voor het mysterie van de rode karakters verandert al gauw in de frustratie niets te kunnen lezen. Shanghai zomer 1991 is de perfecte locatie om te verdwalen: 24/7 massa’s mensen, zelden iemand die meer dan tien woorden Engels spreekt, drukkende hitte en regen, geen referentie, geen idee wat er in de hoofden van deze mensen omgaat. Maar de weg kwijtraken schept ook de beste voorwaarde voor onverwachte ontmoetingen, voor het snel eigen maken van een vreemde taal, voor het opgeven van het verzet en al het onbekende dan maar dichtbij te laten komen.
Op een ochtend komt Zhou Wei, een arts met ik bevriend was geraakt, me enthousiast vertellen dat binnenkort - je gelooft het niet - het Nederlands elftal tegen de lokale Shanghai FC komt spelen. Of ik zin had om mee te gaan? Voetbal liefhebber zijn en dan uitgenodigd worden voor een wedstrijd van het elftal van Gullit en Van Basten - natuurlijk, ik ga mee. Het enorme stadion is afgeladen vol en de anti-climax kan niet groter zijn, dat niet Oranje het veld opkomt, maar het groen-geel van ADO, de club uit mijn geboortestad Den Haag. De Chinese voetballers kunnen er weinig van en ADO wint met grote cijfers. Mijn Chinese metgezellen laat ik in de overtuiging, dat ze naar het Nederlands elftal hebben gekeken en dat het geen schande is om dik te verliezen van de Europese kampioen van 1988.
HANGZHOU, 1992-1993
Iedere dag fiets ik vanaf mijn onderkomen in Hangzhou in de richting van het befaamde West Meer. Het eerste gedeelte voert door sjofele buitenwijken, waarvan steeds blokken zonder aankondiging ‘s nachts blijken te zijn platgebuldozerd. Hangzhou is in ver verleden hoofdstad van China geweest en loopt over van geschiedenis. Nu moet wijk na wijk plaats maken voor het nieuwe China: glazen hoogbouw, kantoren en shopping malls. Dramatische episodes van China’s recente geschiedenis trokken een spoor van vernieling door het land, maar rond het West Meer lijkt veel van de oude cultuur gespaard gebleven.
Ik fiets over een weg langs een van de oevers van het West Meer, langs klassieke gebouwen, en dan langs de tombe van generaal Yu Fei, legendarische held van de Song dynastie. Yu kwam jammerlijk aan zijn eind door verraad en en de verontwaardiging daarover is na al die eeuwen niet geluwd. Voor de tombe staan steevast bussen geparkeerd. Ze voeren lokale toeristen aan, die de generaal eer bewijzen en de stenen beelden van Yu Fei’s verraders bespugen. Yu Fei is de grondlegger is van Ba Duan Jing en Hsing I Chuan, die beide later een grote rol zouden gaan spelen in mijn studie en werk.
Aan het einde van het meer voert een weg de heuvels in en na een klein half uur bereik ik de Lingyin tempel. Bij de toegangspoort zet ik mijn fiets op slot en prent de locatie zo goed als ik kan in mijn geheugen - er zijn oneindig veel fietsen van dezelfde kleur en merk en wat terugvinden van deze ene fiets een voortdurende opgave maakt.
Ik loop over de smalle paden van het historische boeddhistische tempelcomplex, helemaal tot achterin, waar het gezang van de monniken, hun bellen en houten kloppers, en het gepraat van bezoekers zijn verstomd. Door een kleine poort kom ik op een open plaats - een paar bescheiden gebouwen omgeven door dichte bamboe begroeiing. Hier studeer ik in de herfst- en wintermaanden onder dr Luo Zhen, een chi kung specialist. De goedlachse Luo spreekt alleen Chinees en ik doe net of ik alles wat hij me uitlegt, begrijp
In vrije uurtjes tussen trainingen door maak ik wandelingen in de hevels achter de Lingyin tempel. Weelderig bamboe bos, een Taoïstisch altaar, een uitgesleten stenen trap, een klein theehuis. De omgeving van Hangzhou is beroemd om haar delicate groene thee en naast het theehuis is een bron waarvan het water de Longjing thee het best tot zijn recht doet komen: Hu Pao Chuan, de bron van de springende tijger. Oudere mannen om een tafeltje spelen zwijgend hun Majang en sippen aan hun thee. Meer China zou het niet meer worden voor mij.
Wordt vervolgd ...
Je bent van harte welkom om hier een reactie of idee achter te laten naar aanleiding van dit verhaal!